Met een flinke ruk wordt de lokaaldeur opengetrokken, ondanks de herrie in de klas van spelende en kletsende kinderen draai ik me instinctief om. Daar staat hij, bij de deur, zijn hele lichaamstaal straalt woede uit; er is iets goed mis.

Ik loop naar hem toe; ‘Zullen we even praten in de koepel?’ De koepel is de gemeenschapsruimte van onze school die aan één kant met een halfronde raampartij is afgezoomd.

Hij gaat op de veel te grote stoel zitten, zijn beentjes bungelen een eind boven de vloer toch is er niets lachwekkends aan deze situatie.

Zijn ogen vertellen me dat we te maken hebben met een zeer ernstige zaak.

‘Ik zie dat je erg boos bent, of is het verdrietig?’

‘Boos! Ik ben heel erg boos!’

Ik wacht rustig af en zie hem naar woorden zoeken. Ik voel een diep respect voor dit kind, gehinderd door een behoorlijke mate ADHD en nog meer zaken in zijn kleine rugzakje, is zijn zelfbeheersing topsport. Iets meer dan een jaar geleden hadden er voorwerpen door de lucht gevlogen, waren er misschien wel slachtoffers gevallen maar hier zit hij, bijna stikkend in zijn woede.

‘Mark heeft mijn boot stukgemaakt.’

In deze weken voor sinterklaas, hebben we voor de kinderen van groep 3/4/5 allerlei hoeken gemaakt waar ze op alle mogelijke manieren hun creativiteit en frustratie over het ‘rode gevaar’ kunnen botvieren. Vooral bij de jongens is de bouwhoek favoriet. Ik had inderdaad een ‘bootachtig’ gevaarte gespot, dat was dus het werkstuk van Jeroen.

‘Ik heb daar heel lang aan gewerkt, het zat zo ingewikkeld in elkaar dat ik niet eens meer weet hoe het opnieuw moet.’ Hij fronst zijn wenkbrauwen en kijkt me aan om me te laten weten hoe serieus het is.

Mijn hersens draaien op volle toeren en terwijl hij verder vertelt over zijn vernielde bouwwerk, denk ik na over de oplossing.

‘Wat vind jij dat er moet gebeuren, wat heb jij nodig om niet meer boos te zijn?’

Hij schudt zijn hoofd terwijl zijn ogen op het tafelblad gericht zijn. Uit zijn houding spreekt moedeloosheid en onbuigzaamheid. ‘ Zelfs een kind uit groep 8 zou het niet kunnen maken..’ Zijn bewoordingen maken duidelijk dat hij een bijzonder ingenieus en uniek ontwerp heeft gemaakt. Het is helder dat dit onmogelijk te evenaren is. Hoe gaan we dit oplossen?  Hij wil dat het weer gebouwd wordt maar tegelijkertijd geeft hij aan dat dat een ondoenlijke opgave is.

Ik besluit dat het een probleem van de hele groep is. ‘Wil jij in de kring aan de andere kinderen vertellen hoe je je nu voelt? ‘

Hij knikt en samen gaan we het lokaal weer in. Ik leg het werk stil en vertel dat we allemaal in de kring gaan zitten voor een klassenvergadering. Verbaasd kijken de kinderen me aan, die term  kennen ze nog niet. Even later zitten we in de kring en geef ik Jeroen het woord. De uitdrukking op zijn gezicht is voor zijn klasgenootjes genoeg om te beseffen dat er iets belangrijks gedeeld wordt. Niemand lacht als hij vertelt hoe kundig en vindingrijk zijn boot van blokjes was.

Als hij klaar is, reageren ze één voor één, ze komen met allerlei oplossingen die ik ook al geopperd had en gelaten schudt Jeroen zijn hoofd. Ook al hebben we samen ideeën bedacht om de volgende keer het anders aan te pakken; zijn boot is nog steeds stuk en het ziet er naar uit dat hij boos naar huis gaat.

Dan zie ik het gezicht van Jochem, hij kijkt zijn vriendje aan, het is aan hem te zien dat hij alles zal doen om Jeroen weer blij te maken. ‘Ik weet ‘t ,’ zegt hij met volle overtuiging, ‘ik maak een tekening voor je!’

Voordat ik mijn twijfels kan uitspreken over deze liefdevolle oplossing, hoor ik Jeroen naast me zeggen: ‘Goed!’ Ik kijk opzij en zie een stralend gezichtje.

Even later zitten ze samen gebogen over een tekening, er is geen boosheid of verdriet meer. Ik hoor ze afspreken voor na school. Jeroen hoeft kennelijk ook thuis niet meer te praten met zijn moeder…

Ik zwaai ze uit als ze het schoolplein aflopen, wat ben ik trots op mijn kleine helden!