Met een flinke ruk wordt de lokaaldeur opengetrokken, ondanks de herrie in de klas van spelende en kletsende kinderen draai ik me instinctief om. Daar staat hij, bij de deur, zijn hele lichaamstaal straalt woede uit; er is iets goed mis.
Ik loop naar hem toe; ‘Zullen we even praten in de koepel?’ De koepel is de gemeenschapsruimte van onze school die aan één kant met een halfronde raampartij is afgezoomd.
Hij gaat op de veel te grote stoel zitten, zijn beentjes bungelen een eind boven de vloer toch is er niets lachwekkends aan deze situatie.
Zijn ogen vertellen me dat we te maken hebben met een zeer ernstige zaak.